Hoi iedereen.....
Op verzoek, mijn verhaal Droomheler. Het is een kort verhaal.
*****************************************************
Trista keek naar haar moeder die tegenover haar aan de tafel zat en haar ogen stonden dromerig. Ze keek naar haar moeder, die haar ogen gesloten had en een enkele traan biggelde over haar wang.
"Oh moeder, waarom huilt u nu?"
"Oh dochter van me, als jij eens wist...Jouw toekomst..."
"Wat is er met mijn toekomst?" Trista was een jonge vrouw met een speciale gave, ongerept maar evengoed speciaal. De mensen in haar dorp vreesden haar, maar konden niet langs haar heen als er mensen ziek werden. Trista wist altijd een oplossing.
"Och, kindje. Weet je, ooit...vroeger...lang geleden...had ik ook een dergelijke gave." Haar moeder sloeg haar donkerbruine ogen op en keek naar haar dochter. Haar korte, kastanjebruine haar. De donkere, albastkleurige ogen. Een bleke huid en lange, slanke handen.
"Maar toen leerde ik je vader kennen, trouwden we en raakte ik in verwachting van jou. Na jouw geboorte...verdween de gave. En kindje, ik ben er niet rouwig om. Gemist heb ik het niet, geen enkele dag van mijn leven," zei haar moeder en keek naar haar dochter. Ze vervolgde op een ietwat zachtere toon: "Mijn leerschool was een harde Trista, ik ben blij dat wij jou dat hebben kunnen besparen." Trista keek glimlachend naar haar moeder en keek toen het huisje rond waar ze al zoveel jaren had doorgebracht. Het was een eenvoudige woning, bestaande uit een kleine keuken, een woonkamer en twee kleine slaapkamers. Wassen deden ze in de keuken, en hun behoefte...Ze glimlachte bij de gedachte aan het kleine huisje buiten op het grondstuk.
"Het wordt tijd dat jij je herkomst leert, Trista, dat jij weet wat ik heb meegemaakt. Hoe ik een droomheler ben geworden."
"Moeder, ik weet genoeg," weersprak Trista haar moeder, maar deze schudde haar hoofd en zei zacht: "Jij moet er voor zorgen dat andere meisjes niet hetzelfde lot moeten ondergaan als wat ik heb gehad. Jij zult je stempel drukken op de toekomst van het Gilde. Jij bent de toekomst. Jij bent het heden. Jij bent de enigste hoop voor de meisjes zoals wij." Trista knikte alleen maar en keek naar haar moeder die haar handen, rauwe werkhanden, op de tafel legde en haar dochter dringend aankeek.
"Kom, geef me je handen Trista. Het is tijd." Trista legde haar handen in die van haar moeder en sloot haar ogen. Ze concentreerde zich op het vlammetje dat diep in haar brandde. Het vlammetje dat ze ook gebruikte wanneer ze iemand moest genezen. Het was er altijd al geweest, vanaf haar geboorte. Nooit gedoofd, alleen maar sterker geworden. Ze voelde haar krachten overvloeien naar haar moeder en ze verzette zich beide in een diepe trance.
Trista keek rond en ze zag alleen maar duisternis. Vanuit de duisternis klonken driftige stemmen en ze voelde angst in zich opkomen. Waar was ze? Wie was ze? Ze was Trista, het was haar ziel, maar het was niet haar lichaam. Ergens hoorde ze het kraken van een deur en ze zag een klein vlammetje haar richting uitkomen.
'Opstaan luilak,' brulde een stem naar haar en ze stond op van haar plaats. "Hup, lopen wicht. Kom, er is werk te doen." Trista volgde de stem, ze kon in het donker nog steeds niet herkennen wie het was. Maar de stem klonk haar bekend in de oren. Waar kon ze hem van? Wie was het? Het licht in de kamer die ze betrad, deed pijn aan haar ogen en ze knipperde een paar keer met haar ogen voordat ze er aan gewend was. Ze zag een gammele tafel waarop wat te eten stond en ze voelde het water al in haar mond lopen. Wanneer had ze voor het laatst gegeten? Ze keek rond en zag de man staan. Nu herkende ze hem, het was haar grootvader. In een stoel bij de haard zat een oude vrouw naar de vlammen te staren.
"Hoe gaat het met je, Dieanara? Bijgekomen van je laatste mislukking?" Trista fronste haar wenkbrauwen. Dieanara? Dat was haar moeder...Haar moeders lichaam, maar haar eigen ziel. Plots begreep ze wat er aan de hand was, haar moeder wou haar laten zien hoe zij opgeleid was tot droomheler. Trista zweeg en ze strekte haar hand uit naar een snee brood. Ze voelde de zweep op haar hand voordat ze hem gezien had. Rode striemen werden duidelijk op de bleke huid van haar huid. Tranen welden op in haar ogen, maar trots verbood haar om te huilen of om te schreeuwen van de pijn. Ze liet niet blijken dat ze gewond was, ze gebruikte het vlammetje diep in haar om haar pijn weg te nemen.
"Kom, Dieanara, stel je niet zo aan. Je weet dat je moet werken voor je eten. Waardeloze nietsnut." Trista verbeet haar woede en zweeg. Nu begreep ze waarom haar moeder haar ouders zo had gehaat. Ze voelde de wrok en haat in haar opwellen en ze wou haar gave misbruiken om haar ouders te doden. Trista stond versteld van die sterke gevoelens. Waren het wel haar eigen gevoelens? Haar vader gooide haar een mantel toe en beval: "Kom, we gaan naar de jaarmarkt, daar kun jij je kunstje vertonen." Trista trok de mantel aan en volgde de man naar buiten. Het was koud, de uitgeblazen adem werd meteen zichtbaar. Ze volgde haar beul naar een paard en wagen en hij beval haar op de bok plaats te nemen. Ze zweeg gedurende de lange, koude rit en concentreerde zich op het vlammetje in haar, dat haar van binnenuit verwarmde en er voor zorgde dat ze niet verteerd werd door haat.
Trista voelde hoe ze huiverde en ze sloeg haar ogen op. Haar moeder was nog steeds in trance. Ze voelde haar eigen afschuw en wenste dat ze iets kon doen om het verleden van haar moeder te veranderen. Hoe oud was ze geweest? Jong, hoogstens een jaar of tien. Niemand had zich om haar bekommerd. Tranen welden op in haar ogen, haar moeder had onvoorwaardelijk van haar gehouden. Had haar zelf toegestaan om haar gave te ontdekken. Haar ouders hielden van haar. Heel wat anders dan wat haar moeder had doorstaan. De handen van haar moeder trilden, wat er op wees dat ze snakte naar de warmte van het vlammetje en de nabijheid van haar dochter. Trista sloot haar ogen opnieuw en voelde de vertrouwde aanwezigheid van haar moeder in haar ziel.
Trista keek haar ogen uit op de jaarmarkt terwijl haar vader, eigenlijk haar grootvader, onderhandelde met een man. Ze voelde de kilte van de mensen om haar heen, berekenende handelslieden die niets liever wilden dan winst maken. Mensen die alleen maar uit waren op profijt. Droomhelers waren vreemden in deze wereld. Ze hoorde hier niet thuis, dacht Trista en ze wilde haar moeder wekken maar iets hield haar tegen.
"Je mag bij deze man je kunsten vertonen, bij zijn kraam. Zijn vrouw zal op je letten. Ik kom je tegen de avond weer halen." Trista knikte en ze werd als een stuk vee overgedragen aan de man en zijn vrouw. De man glimlachte wellustig en het jonge meisje huiverde. De vrouw gaf haar man een klap in het gezicht en grauwde iets naar hem. De glimlach verdween van zijn gezicht, maar de sluwheid en slinksheid bleef in zijn ogen bestaan. De vrouw begon luidkeels te schreeuwen: "Mensen! Mensen! Kom hier uw kwalen laten genezen. Via een droomheler. Komt dat zien, mensen! Dromen genezen uw kwalen, uw ziektes! Komt dat zien! Voor een goudstuk of twintig zilverlingen! Komt dat zien!" Trista kromp in elkaar bij het horen van die woorden en ze huiverde. Ze dacht aan allemaal die mensen die een glimp van haar wilden opvangen alsof ze een of ander attractie was. Een of ander vreemd wezen. Graaiende, klamme, smerige handen zover ze kon zien. Haar hoofd deed pijn van alle rumoer om haar heen en ze deed wat er van haar gevraagd werd zonder een woord te zeggen. Het geld rinkelde in de buidel van de koopvrouw en haar ogen glinsterden bij de gedachte aan de winst die ze kon maken met haar. Koude berekenheid maakte zich meester van de vrouw en Trista huiverde. Al die jaren had haar moeder gezwegen, geen woord gezegd. Haar gave laten misbruiken door mensen zoals haar ouders, de kooplieden op de markten. Daarom meed haar moeder altijd de markt en stuurde ze haar man. Trista begreep nu veel meer van haar moeder en haar angst toen ze ontdekt had dat haar dochter een droomheler was. Een droomheler. Wat hield dat eigenlijk in? Trista keek rond en zag de verlangende gezichten van de mensen die haar gave wilden gebruiken om hun kwalen en ziektes te genezen. Soms waren mensen te ziek zodat ze die niet kon genezen, en dan werden haar ouders kwaad. Werd ze bont en blauw geslagen en geschopt. Huiverend nam ze de handen in de hare en deed wat er van haar verwacht werd.
Hijgend sloegen beide vrouwen hun ogen tegelijk open en Trista zag de pijn in haar moeders ogen. Haar stem stokte toen ze wat wou zeggen en Trista schudde haar hoofd. Hun handen waren nog steeds verstrengeld met elkaar en die van haar moeder voelden koud aan.
"Je moet de rest ook zien, Trista. Anders kun je het niet begrijpen."
"Ik begrijp het nu al moeder, u bent uitgebuit door mijn grootvader. Door uw vader. Ik moet voorkomen dat hetzelfde lot anderen overkomt. Het Gilde moet optreden en de meisjes leren hoe ze werkelijk opgeleid moeten worden. Met liefde en begrip. Met hun dromen als toekomst," zei Trista en in haar albastkleurige ogen glinsterde een vasthoudendheid die haar moeder niet gewend was van haar dochter. Trista maakte haar handen los van die van haar moeder en ze stond op van de stoel. In de deuropening stond haar vader. Zijn grijze ogen stonden verdrietig, maar zijn mond glimlachte.
"Je moet de rest ook weten, Trista."
"Vader, ik weet voldoende om de toekomst in mijn handen te nemen. Ik weet meer dan genoeg om deze praktijken te gaan voorkomen." Haar moeder stond op van tafel en vleide zich in de sterke armen van haar man. Zijn gezicht stond hard maar in zijn ogen verscheen ook een oneindige liefde voor zijn vrouw en dochter. Trista pakte haar omslagdoek en sloeg die om haar schouders.
"Ik ga praten met de vrouw van het Gilde, moeder. Ik ben met het avondeten terug." Trista kuste haar ouders en liep naar buiten, het zonlicht in.
Moeder Rezella was het hoofd van het Dromersgilde en al een vrouw op leeftijd. Trista had haar altijd gevreesd, hoewel ook haar gave waarschijnlijk was overgegaan op haar kinderen. Maar dat zou nooit iemand weten, aangezien zij alleen maar zonen had.
"Je hebt gevraagd of je voor mij mocht verschijnen, Trista?" vroeg Moeder Rezella en Trista knikte.
"Ja, Moeder. Ik heb een kwestie die ik graag met u wil bespreken. Mitst u daar tijd voor heeft," zei Trista en koos haar woorden zorgvuldig. De vrouw op leeftijd zat aan een groot, massief eiken bureau in een indrukwekkend grote stoel.
"Neem plaats, dochter van Dieanara." Rezella keek naar de jonge vrouw. Ze wist heel goed waarom het meisje was gekomen. Ze wou de misstanden van de dromenhelers aan de kaak stellen. Ze wou het onrecht, dat haar moeder was aangedaan, herstellen. "Vertel je verhaal maar, kind. Ik luister." Rezella schoof Trista een beker thee toe en leunde toen achterover, haar handen gevouwen op het bureau. Trista sloot haar ogen een ogenblik en slikte.
"Het gaat om het volgende, Moeder. Zoals u waarschijnlijk weet, mijn moeder was ooit ook een Droomheler. Maar er is misbruik en gebruik van haar gemaakt. Er is haar onrecht, een groot onrecht aangedaan. Ze moest geld verdienen met haar gave. Dat is een schande. Wij, droomhelers, mogen geen geld vragen voor onze gave. Wij moeten die in dienst stellen van het volk."
"Dat klopt, Trista. Maar wat doe jij als mensen je geschenken geven? Zou jij die aannemen?" Trista fronste haar wenkbrauwen bij die vraag en zweeg een tijdje voordat ze antwoordde: "Als de mensen die je hebt geholpen, het je aanbieden, moet je weigeren. Wij mogen geen geschenken aannemen, noch geld."
"En etenswaren? Je moet toch eten, kindje?"
"Dat ben ik met u eens, moeder Rezella. Maar ik vind dat men eten alleen mag aannemen als de geholpene het ook echt kan missen en niet zijn eten aan mij geeft."
Er brak een grote lach door op Rezella's verweerde gezicht en ze knikte.
"De profetie is dus toch waar. Een onbaatzuchtige vrouw zou het Gilde een nieuwe impuls geven. Trista, mijn kind. Je moeder wist wat jouw toekomst was. Daarom heeft ze jou haar verleden laten zien. Een verleden vol verdriet," zei Rezella en stond op. Ze liep naar een kast en haalde er een stapel papieren uit. "Je wilt de wereld verbeteren. Ik ben er mee begonnen, en ik ben blij met je hulp. Ik mocht het je niet vragen. Je moest uit vrij wil naar me komen. En samen we kunnen we het Gilde en de Droomhelers meer aanzicht geven. Wil jij me helpen?" Trista's albastkleurige ogen stonden wazig, een teken van een wakende trance, maar het meisje knikte.
Trista zat achter haar grote bureau en keek de man en de vrouw tegenover haar vorsend aan. Tussen hen in, zat een klein meisje met donkere, reebruine ogen. Haar gezicht vertoonde sporen van tranen en haar hals sporen van geweld en de poging om er een vroegtijdig einde aan te maken. Trista's stem was kalm toen ze sprak, maar in het diepste van haar wezen woedde een vuur dat niemand kon temmen.
"U weet waarom u hier bent?" vroeg ze aan het echtpaar en keek toen weer naar het meisje dat in een kromp toen haar vader bevestigend antwoordde.
"Dan weet u ook, dat ik bij deze de voogdij van uw dochter krijg. U hebt de wet overtreden door een Droomheler te verwonden. U zult hiervoor worden gestraft." In de ogen van de moeder verscheen een ongekende wanhoop en ze sloeg haar armen om het meisje heen. Trista wendde haar hoofd naar de moeder en zei toen zacht: "Ik begrijp dat u niet meer terug kunt naar uw man, nu blijkt dat u ook een Droomheler bent geweest. U heeft niet het geluk gehad, op te groeien zoals een Droomheler dat zou moeten. Ik bied u, de mogelijkheid om een toevlucht te zoeken in ons instituut en hier uw kennis door te geven aan de kinderen. Voor zij zijn onze toekomst en de toekomst van deze wereld." De moeder van het meisje knikte en Trista glimlachte tevreden voor zich heen.
Rezella keek naar haar nieuwe leerlinge en haar moeder. Vandaag zou Trista de rang van Hoofdheler krijgen en ze zou lange tochten door het land gaan maken om meisjes te vinden die ook Droomhelers waren. Vandaag zou een nieuw tijdperk binnen het Gilde beginnen. En dat alles door een profetie en een meisje met haar vastberadenheid om het leven van Droomhelers te verbeteren. En wie weet, over een paar jaar...Zou Trista Moeder Trista zijn en haar doel zou bereikt zijn.
Trista keek naar haar moeder en haar vader. Beiden stonden met een blik vol genegenheid naar haar te kijken en ze glunderden samen. Grijze ogen en donkerbruine ogen. De ogen van een normaal mens, en de ogen van een Droomheler. Twee mensen gevonden door het noodlot, maar beide gezegend met dezelfde liefde voor elkaar. Trista wist dat haar moeder haar verleden had verwerkt en ze had het nieuwe kindje onder haar hart gemerkt. Ook dat kindje zou ooit uitgroeien tot een Moeder van het Dromersgilde, ooit, in een toekomst, ver weg.
(P-Copyright-Mara.SacredVisionsInc.2007)
*****************************************************
Ik ben benieuwd wat jullie er van vinden....
Mara
Hoi Mara,mooi verhaal hoor petje af!
Groeten Jamy.
Hoi Jamy
Dank je wel!
Mara
Hoi Mara,
Erg mooi hoor. Mijn complimenten.
(http://www.valkparkiet.org/upload2007/02D25pluim2.gif)
Groetjes Anja
Hoi Anja
Ik ga er helemaal van blozen. :-[
Mara
Hoi Mara,
Goed van je dat je je verhaal geplaatst heb! Het is de moeite waard om door andere mensen gelezen te worden.
Dit vind ik van je verhaal...
(http://www.valkparkiet.org/upload2007/gaaf1.gif)
groetjes, Hennie
Ik word er helemaal stil van, heel mooi.
Groetjes: Caroline.
HOi iedereen...
DAnk jullie wel voor de complimentjes. Ik zal zo eens een stukje van een van mijn andere verhalen plaatsen, of althans, de proloog of zo.
mara
Nu word ik toch wel nieuwsgierig hoor.
Groetjes Anja
Citaat van: Anja op 28 juli 2007, 18:16:33
Nu word ik toch wel nieuwsgierig hoor.
Groetjes Anja
Hoi Anja
Haha, gelukkig maar dat je nu nieuwsgierig wordt. Ik zal eens gaan kijken....
Mara
En...........heb je het al gevonden.
Wat dat duurt zeg ;D ;D ;D
Groetjes Anja
Citaat van: Anja op 28 juli 2007, 18:28:11
En...........heb je het al gevonden.
Wat dat duurt zeg ;D ;D ;D
Groetjes Anja
Hoi Anja
Ik ben ondertussen en aan het lezen op het forum, aan het reageren op het forum, probeer foto's te maken voor jullie..... ;) Ik hoef niet zo te zoeken, maar weet alleen nog niet welk verhaal...Kristallen Hoop of Gayahuaniel...
Mara
Doe de laatste maar die titel boeit me op de een of andere manier.
Groetjes Anja
Gayahuaniel - Hoofdstuk een
Hoofdstuk 1
Gayahuaniel trok de kap van haar mantel dieper over haar hoofd en hield met haar vrije hand de zwaardschede tegen haar been gedrukt. Het was een koude, heldere nacht en de volle maan stond aan de hemel. Het was een nauw steegje en aan het einde ervan lag de drukbezochte herberg "De Wilde Beer'. Gayahuaniel zag een schim bewegen in het donker en ze hielde haar pas in. De schim kwam naar voren en ze liet het gevest van het zwaard los toen ze Pádith herkende.
"De anderen zijn al binnen. De jongen is er ook."
"Goed werk Pádith, maar blijf op je hoede. In deze stad kun je niemand meer vertrouwen. De Heersers van de Nacht zijn de jongen op het spoor."
Pádith keek de andere vrouw verbaasd en tegelijkertijd angstig aan. Gayahuaniel begreep die angst hoewel ze hem nooit had gevoeld. Zij vreesde de Heersers van de Nacht niet. Zij vreesden haar en haar zwaard Glamthais, het zilveren zwaard met het smaragden oog.
"Kom. De anderen wachten op nieuws," zei Gayahuaniel en ze opende de deur van de herberg. Ze voelde de blikken van de andere reizigers op zich gericht toen ze samen met Pádith de herberg betrad. De meeste wendden hun blikken al snel af toen ze de verkleumde reizigers zagen. Ze liep de herberg binnen en door naar een tafel achterdoor bij het vuur waar vijf, in mantels gehulde figuren zaten te wachten.
Haar ogen speurden de herberg af en ze voelde een vertrouwd gevoel door zich heen stromen. Hier had haar vader haar voorgesteld aan Nania, de vrouw van wie hij hield. Gayahuaniel was nog maar net volwassen volgens de Elfen telling en ze had haar vader voor gek verklaard. Nania was anders, anders dan de vele vrouwen in zijn leven, anders dan haar eigen moeder. Ze was een mens en toch ook weer niet. Net zoals zij een elf was, een mens en een zilveren wolf. Nania was de dochter van de toenmalige koning en zou de vrouw worden van haar vader, Gorathion de eeuwige koning, om zo de bloedband tussen mensen en Elfen te verstevigen. Hun liefde was alleen maar een fijne bijkomstigheid. Gayahuaniel zuchtte, er was veel veranderd in de vijftien jaar die volgden. Er braken donkere tijden aan toen de oude vorst stierf en zijn zoon aan de macht kwam. Hij was alleen maar belust op macht, op heerschappij over alle landen. Pádith stootte Gayahuaniel aan en deze schrok op uit haar gedachten.
"Wat is er, Pádith?" vroeg ze terwijl ze de anderen aankeek.
"De jongen is er ook. Volgens mij vermoedt de waard iets."
Gayahuaniel richtte haar blik op de waard en een ogenblik lang ontmoetten hun blikken elkaar, haar ogen als vloeibaar goed en de zijne zo donker als de nacht.
Ummeran, de waard, keek naar de nieuw aangekomen vreemdelingen en wierp toen een blik op zijn beide zoons. De oudste, Rhyn, was zijn echte zoon. De andere, Thaowiel, was een vreemdeling. Het kind was bij hem afgegeven door een beeldschone vrouw in het holst van de nacht. Vlak na het moment waarop zijn eigen vrouw hun zoontje had verloren. Beide hadden het kind als hun eigen opgevoed en verzwegen dat hij niet hun echte zoon was. De laatste tijd kwamen hem vreemde geruchten ter ore. Iets over een naderende oorlog, een nieuwe koning der mensen, Elfen die zich steeds vaker in het Land van de Nacht waagden. Hij wist niet goed wat hij er van moest denken, allemaal die vreemde geruchten. Wat was waar van dat alles? In hoeverre waren zijn zoons veilig? Zijn blik dwaalde af naar de jongens. Rhyn was bezig het vuur op te stoken en Thaowiel was de gasten aan het bedienen.
"Vader, waar bent U met uw gedachten?" vroeg de jongen en keek zijn vader aan. Umerran was een gezellige waard en een goede, daarom was het altijd zo druk in De Wilde Beer. Hij genoot het aanzien van bijna iedereen in de stad, behalve van de Regentes. Zij was een dienaar van de Heersers van de Nacht en zijn herberg was haar een doorn in het oog. De mensen vergaten bij hem hun angst voor de Heersers en hier mochten ze ook nog praten over de goede, oude tijd. Hij schrok op uit zijn gedachten en keek naar Thaowiel.
"Ergens ver weg zoon. Lukt het nog? Het is aardig druk geworden."
"Oh ja hoor vader. Rhyn komt me zo helpen als hij het vuur heeft opgepookt. Wat denkt U van de vreemdelingen bij de haard vader? Ze zien er niet uit als echte reizigers."
Thaowiels zilverkleurige haren waren verborgen onder een zwarte muts die hij altijd droeg en hij krabde zich voorzichtig zodat deze niet zou verschuiven.
Gayahuaniel keek naar de jongen en zag een lok zilveren haar te voorschijn komen. Hij was dus duidelijk een halve elf. Zijn ogen hadden de donkere kleur van zijn moeder, het haar had hij van zijn vader. Gorathions haren waren ook zilver, net zoals die van haar. Even wenste ze dat het eenvoudiger was geweest. Ze brachten de mensen nu alleen maar in gevaar en ook het kind. Thaowiel was van groot belang, hij zou de nieuwe menselijke heersers worden. Hij was pas vijftien lentes jong en moest nog veel leren. Hij wist waarschijnlijk nog niets van zwaard vechten en zeker niet van hoe hij een land moest regeren. Gayahuaniel moest hem inwijden in de vechtkunsten en ze moest zijn zintuigen scherpen. Gorathion zou hem leren hoe hij moest heersen over alle volkeren in vrede. Hij moest ook ingewijd worden in de heelkunsten en alle gebruiken. Haar gouden ogen keken rond en ze vond dat het te rustig was. Het was te stil buiten, ze ving geen enkel ander geluid op van buiten. Ze boog zich naar de elf aan haar linkerzijde, Sithradar, en vroeg zacht: 'Vind jij het niet vreemd dat het zo stil is buiten?'
Hij knikte en ze wist dat ze in aantocht waren. Ze sloot haar ogen en vertrouwde op haar eeuwige metgezel, de zilveren wolf die haar dag en nacht begeleidde. Ze hoorde de geluiden rondom haar zachter worden totdat ze die niet meer hoorde. Buiten was het stil, doodstil. Geen enkel geluid van mensen was er te horen. Langzaam drong het hoefgetrappel van paarden tot haar door, ook bereikte haar een afschuwelijke stank, de stank van de dood. Ze hadden de Garde der Dood gestuurd. De Garde der Dood stond er om bekend dat ze gewetensloos waren, dat ze geen enkel medelijden toonden met hun slachtoffers. Ze waren ver genoeg verwijderd om veilig met de jongen te kunnen ontsnappen en ze waren maar met vijf. Op het moment waren ze maar met vijf. Hoeveel zouden er nog komen als ze hun kreten slaakten? Gayahuaniel bracht de wolf tot bedaren en ze stond op van haar plek bij de haard.
Umerran had geen tijd meer gehad om over de vreemde gebeurtenissen na te denken en hij had ook geen acht meer geslagen op de vreemdelingen bij het vuur. Hij schrok dan ook op toen hij in een paar gouden ogen keek.
"Wat kan ik voor U doen?" vroeg hij beleefd en Gayahuaniel zei zacht: "Er voor zorgen dat uw zoon met mij gaat." Hij keek haar aan en de blik in zijn ogen werd donker.
"Hem met U mee laten gaan? En waarom zou ik dat doen?"
"Waarom? Omdat de Garde der Dood onderweg is, onderweg om uw zoon mee te nemen waard. Ik weet van de vrouw die een zoon bij U heeft afgegeven. Een jongen, met zilveren haren en het teken van de koning."
"Wie bent U?" vroeg hij nu geschrokken en ze kon de liefde voor zijn zoons van zijn gezicht af lezen.
"Wie ik ben? Eigenlijk doet dat er niet toe. Ik ben de halfzus van uw jongste zoon, de dochter van Gorathion. Het wordt tijd dat hij zijn roeping volgt en het opneemt tegen de Heersers van de Nacht."
"Het is nog maar een kind Vrouwe, U kunt hem niet van me afnemen!"
Gayahuaniel lachte en ze keek naar Thaowiel. Haar bevel was kort en duidelijk en drie Elfen sprongen op, waarbij ze hun kappen naar achteren gooiden en hun zilveren of gouden lokken toonden.
"U ziet, heer waard, ik kan alles. Ik zal hem meenemen, en ook uw andere zoon."
Rhyn keek verbaasd toe toen Gayahuaniel haar kap naar achteren schoof en haar mantel over haar schouders sloeg. Onder de mantel kwam een zilveren met gouden borstkuras te voorschijn, waarop het embleem van een zilveren wolf stond. Aan haar zijde hing een zwaardschede met een zeer apart zwaard, het heft was in elk geval bijzonder. Het was een zwaard met een heft als een draak. Waar de drakenmuil eindige begon het lemmet, de uiteinden van het heft waren drakenklauwen. En in het midden van het zwaard schitterde een groene smaragd als de ogen van de draak.
Thaowiel keek vol spanning naar de schitterende, vrouwelijke elf die voor zijn vader stond en zijn hand ging naar de muts. Ook zijn haar was zilver. Hij leek op haar, hij leek op alle Elfen die aanwezig waren in de herberg. Achter Gayahuaniel stond een man op en hij vroeg met barse stem: "Wat willen jullie van de jongen en van de waard, geachte Vrouwe?"
Zonder zich om te draaien, antwoordde Gayahuaniel: "Wat ik moet met het kind? Het kind in veiligheid brengen. Als ik jullie was, zou ik ook een veilig heen komen zoeken. De Garde der Dood is in aantocht, binnen niet al te lange tijd zullen ze hier zijn en ze zullen het kind doden."
"Wat willen zij van het kind, Vrouwe Gayahuaniel?" vroeg de man opnieuw en ze draaide zich verbaasd om. Tegenover haar stond een man, een lange man met een lang litteken in zijn gezicht. Ze snakte naar adem toen ze hem herkende.
"Gero, wat doe jij hier?" vroeg ze hees en ze keek naar Thaowiel. Gero was de vroegere lijfwacht van Nania geweest en iedereen dacht dat hij gestorven was bij de aanslag op de koning. Het litteken was een teken van die aanslag, een eeuwige metgezel.
"Ik ben hier om op de jongen te letten, vrouwe Gayahuaniel, in opdracht van vrouwe Nania." Hij boog zijn hoofd en Gayahuaniel stak haar hand uit. "Ik dank je namens mijn vader. Maar het is echt tijd. Thaowiel, mijn broer, neem afscheid van je vader en broer. Het is tijd om te gaan."
"Nee," zei hij vastberaden en de donkere blik in zijn heldere ogen was vastbesloten om niet toe te geven. "Ik laat hen hier niet achter. Niet voor de Garde der Dood. Als zij moeten sterven dan moet ik ook sterven." Ze liep op hem af en knielde voor hem neer.
"Je zult mij moeten gehoorzamen jongeman, en zo niet..."
"Dan wat?" vroeg hij uitdagend en keer haar recht aan. De wolf in haar roerde zich, de stank van de dood maakte niet alleen haar misselijk maar ook de wolf.
"Alsjeblieft Thaowiel, we moeten gaan. Ik heb niet genoeg paarden bij me om je vader en je broer mee te nemen."
"Er staan er in de stal, een witte merrie en twee jonge hengsten," zei Gero en hij trok zijn zwaard. "Ga nu vrouwe Gaya, het duurt niet meer lang voor ze hier zijn."
"Ik laat jou niet sterven Gero, niet na alles wat je voor mijn broer hebt gedaan. Pádith, neem de jongen en zijn familie mee naar de stallen en zorg dat er twee paarden voor mij en Gero klaar staan. Jij zorgt dat je hen veilig bij vader brengt. Schiet op!"
"Maar Gayahuaniel....Ik mag je hier niet achter laten van Gorathion, hij zal me straffen."
Gayahuaniel's ogen schoten vuur toen ze zei: "En ik zal je straffen als je niet doet wat ik zeg! En nu wegwezen!"
Pádith nam de jongen bij de hand en maakte zich uit de voeten terwijl Gayahuaniel haar zwaard uit de schede trok.
(P-Copyright-Mara.SacredVisionsInc.2007)
"Wat denk je, kunnen we hen verslaan?" vroeg Gero en keek naar de elf naast hem. "Met jou naast me lukt me alles. Je was altijd al de beste zwaardvechter in Elundith, Gero. Hoe wist je dat wij kwamen?"
"Er is een oude vrouw in de stad, ze zwerft rond en is een doorn in het oog van de Regentes. Op een avond stond ze in mijn kamer. Ze vertelde me dat er een groep Elfen op zoek was naar een jongen genaamd Thaowiel en dat ik hem hier kon vinden. Ik wist dat hij hier was, ik heb hem hier heen gebracht met vrouwe Nania. En hier ben ik dan."
Gayahuaniel voelde achter zich een koude windvlaag en ze draaide zich om. De mannen die in de Herberg zaten waren met Pádith en de anderen gevlucht en nu stonden er twee van hen achter haar.
"Mag ik je voorstellen aan twee van mijn mannen?"
"Je hebt je eigen mannen nog steeds onder je bevel? Gero, je bent geweldig." Ze keek naar de mannen en glimlachte. Ze was blij met de steun van Gero en zijn mannen, hij kon van onschatbare waarde zijn. Hij had nog steeds de connecties die zo broodnodig waren om de jongen aan de macht te brengen. En ook hij was speciaal, Gero was net zomaar een mens. Hij was een mens die beschoren was met een lang leven. Haar gedachten werden onderbroken door hoefgetrappel en ze keek naar de mannen rondom haar. Glamthais glinsterde in het kaarsenlicht en de smaragdgroene ogen glinsterden in het haardlicht. Het was tijd om de Heersers van de Nacht te laten weten dat er een einde zou komen aan hun tijdperk van regeren. De koning zou zijn plaats opeisen.
Ze hield haar zwaard stevig in haar handen en ze wist dat het van belang was dat alle vijf de gardisten in de herberg waren, zodat de anderen een kans hadden om weg te komen. De deur ging open en een kille windvlaag door de herberg, het merendeel van de kaarsen dovend. Ze voelde hoe de wolf probeerde de overmacht te krijgen, maar ze wist dat ze dat op dit moment niet toe kon laten, het was te gevaarlijk om hem nu te laten gaan. Het waren er te veel. Ze keek op en keek recht in het knokige gezicht van hun aanvoerder.
"Een elf, en drie mensen," klonk zijn gruwelijk misvormde stem door het vertrek en ze kon de angst van de anderen voelen. Ze sprak een paar woorden zacht in het elfs en de smaragden begonnen een lichte gloed te verspreiden, de angst van de anderen wegnemend. Gero viel meteen een van de andere aan, wetend dat hij de aanvoerder niet kon doden. De twee andere mannen volgende Gero's voorbeeld en Gayahuaniel bleef tegenover de aanvoerder van de Gardisten staan.
"Zo Elf, je bent gekomen om je lot te bezegelen?'
"Er is hier maar een iemand die zijn lot bezegeld zal zien. En dat ben ik niet..." Ze dook naar voren waarbij ze haar zwaard in de richting van zijn been stuurde. De aanvoerder pareerde de stoot handig en Gayahuaniel pivoteerde op een voet terug in een aanvalspositie. De vijfde man, in zoverre als ze mensen te noemen zijn, stond bij de deur en hij bekeek het gevecht aandachtig. Hij had niet in de gaten dat Gero een van de tafelmessen genomen had en hem met een goede worp doodde. Weer een minder, dacht Gayahuaniel en buiten hoorde ze hoe Pádith de andere aanspoorde en de jongen in veiligheid bracht.
"Ben je er nog steeds van overtuigd dat het niet jouw lot zal zijn Elf?"
"Oh ja, dat ben ik zeker. Je vreest mij of niet Seorcyn? Je vreest mij en Glamthais."
Ze zag een blik van herkenning in de ogen van de aanvoerder en ze glimlachte.
"Het wordt tijd dat jullie tijdperk ten einde komt. Jullie macht wordt minder, de mensen zijn niet meer bang voor jullie. En vooral niet meer voor de Garde der Dood. Jullie tijd loopt ten einde, en ik zal de eerste zijn die de genadeslag zal toebrengen."
"Wat weet jij er nu van kleine Elf? Jullie menen dat jullie zo machtig zijn. Hahaha. Wat denken jullie wel niet? Wij zullen het zijn die zullen overwinnen en niet jullie."
Ze deed een aanval op de aanvoerder en ze trof hem midden op de borst, hem compleet verassend.
"Ben je nu nog steeds ervan overtuigd?" vroeg ze sissend en ze keek toe hoe hij op zijn knieën zakte. "Jouw tijd is gekomen Seorcyn, en nu...sterf." Haar zwaard kwam met een overweldigende kracht neer tussen zijn hals en schouders en ze sprong haastig aan de kant toen er een golf zwart bloed uit de wond spoot.
Gero was nog steeds verwikkeld in een hevig gevecht met een van de twee overgebleven Gardisten en de vele wonden die hem waren toegebracht bloedden hevig. De andere twee mannen deden hun best om af te rekenen met de andere.
"Jullie moeten vluchten, ik reken wel met hem af. Vlucht, vlucht naar de Zwaardbergen, daar wacht een legioen Elfen op jullie."
"We kunnen Gero niet achterlaten!" riep een van hen en ze glimlachte.
"Nee, dat kunnen jullie niet, maar ik breng hem mee. Laat de witte hengst die buiten staat voor mij achter. Ik breng Gero mee."
Ze mengde zich in het gevecht en de twee anderen deden wat hen opgedragen was. Maar hun gedachten waren bij Gero en de krijgsvrouw die vocht als een bezetene.
"Oh zilveren wolf, kom tot mij, geef mij de kracht om deze tegenstanders te verslaan," mompelde ze zacht en Glamthais viel op de grond met een kletterend geluid. De zilveren wolf nam de overhand, ze werd zich bewust van alle spieren, alle botten in haar lichaam, de sterke kaken van de wolf en de scherpe tanden. Met een grauw sprong ze op de Gardist af die zich over Gero boog en ze beet zijn slagarm stuk. Het kraken van botten deed haar pijn in de oren, maar ze moest door. De gardist draaide zich om en keek in de gouden ogen van de wolf. Ze stond voor hem, groot, machtig en angstaanjagend. Met een grauw greep ze hem bij de keel en verbrijzelde zijn luchtpijp en zijn nekwervels. De laatst overgebleven Gardist probeerde te vluchten maar hij stierf met een werpdolk in zijn nek.
Gayahuaniel keerde terug naar haar menselijke gedaante en ze voelde de blikken van Gero op haar gericht.
"Dat wist ik niet Gaya, je bent een wolf?"
"Mijn eeuwige gezel. Wolf, zilveren wolf. Kom we moeten gaan. Kun je rijden?" vroeg ze en voelde zich misselijk worden van de smaak van bloed in haar mond.
"Ik kan rijden," antwoordde hij en krabbelde op, zijn zwaard in de schede stekend. "Maar jij bent niet in de toestand om te rijden. Je bent gewond."
Met een schok besefte ze dat hij gelijk had. Ze voelde het bloed uit een wond in haar zij stromen, het moest tijdens haar wolvengedaante gebeurd zijn, voordat ze transformeerde was ze niet gewond geweest. Ze greep Glamthais en strompelde naar de achterdeur. Ze voelde de stevige armen van Gero om haar middel en samen liepen ze naar de witte hengst die op haar stond te wachten.
"Ik kan niet van je verwachten dat je met me meereist naar de Zwaardbergen, Gero. Als je hier blijft bij je mensen dan begrijp ik dat."
"Ik rij met jou, jij bent niet in de staat om die rit alleen te maken, zeker niet met de Gardisten in onze nek. Kom, we moeten gaan."
Hij hielp haar op het paard en even later waren ze de stad al uit, beide wetend dat de Gardisten elk moment achter hen aan konden komen.
"De Zwaardbergen? Waarom juist daar?"
"Vader heeft de grenzen verlegd. Hij is hen uit aan het dagen, het is tijd. De tijd van de koning is teruggekeerd. Gero, wat is er van Nania geworden?"
Gero zuchte diep en ze voelde hoe zijn spieren zich spanden. Een kreet van achter hen haalde hem uit zijn gedachten en hij zei zacht: "Dat vertel ik je een andere keer. Nu is het van belang dat we de Zwaardbergen in een stuk haalden."
Ze knikte alleen maar en voelde de wond in haar zij meer en meer pijn doen.
Gero maande de witte hengst tot de grootst mogelijke spoed en hij zag verschillende Gardisten achter hem aan komen.
"Laat de teugels los Gero," zei Gayahuaniel zacht en hij schudde zijn hoofd.
"Niet met de Gardisten in de buurt. Jij kunt de teugels niet vasthouden. Spoed is onze enige redmiddel."
"Luister naar me mens, laat de teugels los. Ik ben niet in de staat om te vechten. Jij wel. Ze zullen proberen om je te laten stoppen. Astrialo is mijn paard. Niemand kan hem mennen zoals ik het kan. Neem mijn zwaard. Neem Glamthais. Jij bent mijn enige redding."
De rit naar de Zwaardbergen zou de nodige uren duren en het zou geen prettige reis worden.
"Gayahuaniel, nee, ik kan je zwaard niet aannemen. Als ik je los laat dan beland jij onder de hoeven van Astrialo en dat wil ik ook niet."
Ze hoorden beide het geschreeuw van de Gardisten en Gero kon hun hete adem bijna voelen.
"We kunnen alleen maar hopen dat ze ons niet inhalen Gayahuaniel. Anders wordt het ons beider dood."
"Zo moet je niet spreken Gero. Dood is nog niet aan de orde." Haar gouden ogen straalden een intense rust uit toen ze de zijne zochten en haar handen waren warm en teder op de zijne. Maar ze begon het bewustzijn te verliezen, af en toe viel ze slap tegen hem aan. Voor hem doemden drie ruiters op, donkere gestalten op donkere paarden en hij trok zijn eigen zwaard uit de schede. Plotseling hoorde hij de strijdkreet van de Koninklijke Garde. Alod en Roihar hadden Gayahuaniels bevel genegeerd. Ze hadden op hen gewacht. Een gevoel van geluk en tevredenheid overspoelde hem en hij zei zacht tegen Gayahauniel: "Er is nog steeds hoop Gaya, mijn mannen hebben ons niet in de steek gelaten." En bij hun was een vrouwelijke krijger, een Elf.
"Ze is gewond. Ik weet niet hoe ernstig."
"Ik rij voor jullie uit. Ik laat Astrialo in jouw hoede achter Gero. Je zult het snelste paard nodig hebben."
Pádith zette Gayahuaniel voor zich op haar eigen paard en verdween in het duister.
"En wat doen wij Gero?"
"Wij rijden als haar achterhoede. Mochten ze aanvallen, dan doden we ze." Zijn stem was donker van ingehouden woede en hij volgde Pádith op een afstand. Naarmate ze de Zwaardbergen naderden, bleven de Gardisten achter. Een magische kracht beschermde de Zwaardbergen en het land wat daarvoor lag.
(P-Copyright-Mara.SacredVisionsInc.2007)
Prachtig Mara.
Meeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeer. Het was een goede keuze van me.
Groetjes Anja
Hoi Anja
Ik ben blij dat je het een leuk verhaal vindt. Vind je het idee ook leuk? Momenteel schrijf ik meer aan Kristallen Hoop omdat ik met Gayahuaniel een beetje vast zit, maar daar komn we ook nog uit. HIhi....Ik weet niet of ik hoofdstuk twee vanavond nog plaats, anders morgen. Ik heb ook nog wat foto's voor jullie.
Mara
Hoi Mara,
Ik vind het zeker een leuk idee. Echt waar.
De foto's heb ik gezien in je boekje.
Daar kom jij wel uit hoor.
Groetjes Anja
Hoi Anja
Ik ga nu hoofdstuk twee hier neerzetten.
*****************************************************
Gayahuaniel - Hoofdstuk twee
Gorathion keek naar zijn dochter en zuchtte onhoorbaar. De wond was vergiftigd maar hij was er snel genoeg bij geweest en de wond zou snel helen. Zijn blik dwaalde naar Gero, die tegen de muur van de kamer geleund stond. Pádith stond er ook en ze wist wat er zou komen.
"Waarom heb je haar achter gelaten Pádith? Ik had je nog zo opgedragen om bij haar te blijven."
"Dat weet ik heer. Maar Vrouwe Gayahuaniel heeft me opgedragen..."
"...om de jongen in veiligheid te brengen vader. En dat heeft ze gedaan," zei Gayahuaniel zacht en haar stem was zwak.
"Ja dat heeft ze inderdaad gedaan. Maar ten koste van wat! Je was bijna dood geweest."
"Ik leef toch nog steeds. Ik laat me niet klein krijgen door de Garde der Dood vader. Zij vrezen mij, en Glamthais."
Hij zuchtte wetend dat er met zijn dochter niet redelijk te praten viel als ze overtuigd was van de juistheid van haar beslissing.
"Hoe gaat het met de jongen?" Haar blik gleed door de kamer en ze zag Gero staan. De uitdrukking in zijn ogen was gekweld en ze kon zijn verdriet haast voelen.
"Die is ongeschonden aangekomen met zijn broer en de eigenzinnige waard van een Umerran. Oh Gayahuaniel, je hebt me laten schrikken."
"Dat weet ik vader en het spijt me. Maar ik moest een beslissing nemen en ik heb de juiste genomen." Ze omhelsde haar vader en hij fluisterde zacht in haar oor: "Je hebt er geen goed aangedaan om Gero hier te brengen." Ze duwde haar vader van zich af en keek hem verbaasd aan. Er begon een woedend licht in haar ogen te branden en ze stond op. Een jonge elf kwam naar haar toe om haar tegen te houden maar ze duwde haar geïrriteerd weg.
"Verkeerd aangedaan vader? Waarom verkeerd aangedaan? Omdat u het niet kunt verdragen dat hij mijn leven gered heeft en niet dat van Nania? Is dat zijn dank voor het beschermen van Thaowiel?"
Ze was ziedend en Gero hief zijn handen bezwerend op.
"Laat maar Vrouwe, ik heb mijn plicht gedaan. Ik reis terug naar Elundrassa om mijn mannen in gereedheid te brengen."
"Dan ga ik met je mee. Pádith, breng mijn wapenuitrusting."
"U bent nog niet fit genoeg voor deze reis Vrouwe, " zei de andere vrouw en Gayahuaniel draaide zich om. Ze moest al haar krachten aanwenden om niet in de wolf te veranderen en ze zei hees: "Vader vraagt er om Pádith. Gero heeft mijn leven gered, ik sta bij hem in de schuld. En die schuld zal ik vereffenen door met hem mee te gaan."
"Hij mag blijven," zei Gorathion bars. "Maar hou hem uit mijn buurt." Hij beende de kamer uit en Gayahuaniel glimlachte, ze had de eerste zet gewonnen.
Thaowiel keek zijn ogen uit in de Vallei der Elfen in de Zwaardbergen. Overal waar hij keek zag hij mensen die op hem leken, Elfen, half-Elfen. Het was prachtig. En de gebouwen waren prachtig en mooi.
"Vind je het mooi hier broertje?" klonk de stem van Gayahuaniel achter hem en hij keek haar aan.
"Ja, het is schitterend. Ik had nooit verwacht dat het zo mooi zou zijn. Pádith zei dat u nog niet op mocht."
"Ik bepaal zelf wanneer ik op mag jongen. Hebben ze je verteld waarom je hier bent?"
"Nee, nog niet. Nou ja niet. Ik moet wachten op de hoofdelf of zoiets."
"De hoofdelf zoals jij het noemt, is je vader, Gorathion. Onze vader. Hij zal je wel vertellen waarom je hier bent."
"Dat weet ik zo ook wel," zei de jongen bedachtzaam en hij keek naar haar op. "Ik ben hier omdat ik bijzonder ben, ik ben de koning van Elundith. Alleen er is geen koninkrijk Elundith meer. De Heersers van de Nacht hebben alles stuk gemaakt."
Behalve dit toevluchtsoord voor mensen en Elfen, hier zullen ze nooit komen, dacht Gayahuaniel en keek uit over de uitgestrekte vallei. Het was een wonderschone vallei, uitgestrekte bossen, weidegrond waar schapen, koeien, paarden stonden te grazen. De vallei werd beschermd door de Zwaardbergen en de Morgenbergen. De andere grens was aan de waterkant, de zee. Vissers leefden er in hun dorpen in vrede en voorspoed. Vanuit de vallei klonk het vrolijke kindergelach en ze glimlachte. Het was goed om thuis te zijn, bij haar vader en haar broertje.
"Vrouwe, mag ik U wat vragen?" Ze knikte en keek naar hem.
"Waarom hebben de Elfen nooit eerder iets ondernomen om mij hier te brengen?"
"Die vraag ik Thaowiel, kan ik je niet beantwoorden. Er is maar een iemand die dat kan, en dat is onze vader. Ze zullen je zo wel roepen." Haar blik dwaalde weer af naar de vallei en ze zwegen beide.
Gorathion keek naar zijn dochter en zijn zoon en voelde de oude pijn weer terugkomen. Hij had de blikken van zijn dochter gezien toen ze naar Gero had gekeken, hoe hij die blikken had beantwoord. Gero. Hij was een jonge ridder geweest toen hij voor het eerst Nania had gezien. En toen was die vreselijke nacht gekomen. De gehele koninklijke familie was uitgemoord door een van hun eigen familieleden. De volgende dag hadden alle overschotten aan de balkons gehangen, een mededeling dat tegenwerking fataal zou zijn. Maar een lichaam was er niet bij geweest. Dat van Nania. Hij had gezocht en gezocht tussen de brandende resten van het kasteel maar ze was onvindbaar. Gorathion was de wanhoop dichtbij toen zijn zuster hem vertelde dat Nania leefde en dat ze een zoon had gebaard, hun zoon. De zoon was ondergebracht in een herberg waar hij vaak kwam. Zo hoorde hij ook dat Gero overleefd had, en dat Nania nog steeds spoorloos was. Hij had gehoopt dat het andersom geweest was, maar het was valse hoop geweest. Gero had het overleefd en vijftien jaar later was Nania nog steeds spoorloos. Hij was zo in zijn gedachten verzonken dat hij Cilirien, zijn zuster, niet hoorde binnenkomen.
"Gorathion, de jongen zit op jou te wachten." Ze keek hem aan en zag de verdrietige blik in zijn ogen. "Het is vanwege Gero dat jij zo stil en teruggetrokken bent. Het is een goede man Gorathion, hij lijdt er nog steeds onder dat hij Nania niet naar jou heeft kunnen brengen. Maar het was haar eigen wens."
"Waarom weet jij er meer van dan ik zuster? Waarom weet jij al deze dingen en ik niet?"
"Omdat jij die dingen ook weet, diep in je hart. Je bent alleen bang om ze te voorschijn te laten komen. Gayahuaniel houdt van je, ze is een goede krijgsvrouw maar ze is ook een vrouw. Besef het nu eens, ze zal haar eigen weg gaan. En die weg loopt samen met die van Gero. Hoe haar toekomst zal zijn, dat weet niemand. Zelfs de wijste onder de Elfen niet."
Hij zuchtte diep en keek naar zijn zuster.
"Ik weet dat ze van me houdt. Maar ik ben bang om haar ook te verliezen."
Cilirien begreep haar broer als geen ander, ook zij was bang om haar kinderen te verliezen en dan met name Pádith, Gayahuaniels beste vriendin en luitenant, en ook een goede krijgsvrouw.
(P-Copyright-Mara.SacredVisionsInc.2007)
Gero zat aan de rand van het meer dat vlakbij het gebouw lag waar hij was gehuisvest voor de tijd dat hij bij de Elfen verbleef. Hij zou niet lang blijven, hij was een onwelkome gast, dat had Gorathion hem duidelijk gemaakt. Het litteken in zijn gezicht deed hem pijn, het was een blijvende herinnering aan de nacht in het kasteel. Het was toegebracht door Nania's broer, Radd, een verrader van zijn eigen koninkrijk. Ten prooi gevallen aan de Duistere Krachten van de Heersers van de Nacht.
"Pieker niet zo veel Gero, dat is nergens voor nodig." Hij schrok op van haar stem en glimlachte.
"Oude herinneringen doen soms heel veel pijn Vrouwe."
"Noem me Gaya, maar geen vrouwe. Dat ben ik niet. Net zo min als het feit dat jij een Lord bent. Wij zijn beide speelstukken in een groter geheel. Stromannetjes. Pionnen op een schaakbord. Niet meer en niet minder."
"Jij wel, jij bent een koningsdochter, een krijgerprinses. Ik...ik ben een eenvoudige ridder die nog niet eens zijn eigen Vrouwe kon beschermen."
Zijn stem was vol pijn en verdriet en wat aarzelend legde ze haar hand op zijn schouders. Hij voelde de warmte van haar hand op zijn schouder en sloot zijn ogen.
"Het was vreselijk Gaya, het was weerzinwekkend. Nania lag op haar bed, Radd stond over haar gebogen, zijn dolk nog nat van het bloed van zijn vader. De haat in zijn ogen was als een eeuwig brandend vuur. Ik heb hem neergestoken met mijn zwaard, het brandde meteen weg. Ik ben door hem neergestoken. Ik...ik kon me niet meer bewegen, het was alsof ik verlamd was. Nania schreeuwde de hele tijd. Het laatste wat ik weet is dat ik geslagen werd met een zwaard."
"Dat verklaart je litteken. Maar wanneer is Thaowiel dan geboren? Ik weet er weinig van om heel eerlijk te zijn."
"Vlak voor de machtsgreep van Radd. Een paar weken denk ik. Waarom vraag je dat eigenlijk?"
"Ik vroeg me dat gewoon af. Thaowiel lijkt op Nania. En Gero, maak je geen verwijten. Het heeft allemaal een doel in deze wereld." Hij glimlachte en zijn blik dwaalde af naar de vallei die zich onder hen uitstrekte.
Thaowiel keek naar de man die voor hem stond. Hij was een beetje onrustig en hij voelde zich een beetje vreemd. Verloren. Gorathion keek naar de jongen en hij zag de gelaatstrekken van Nania voor zich. Haar gezicht was als het gezicht van de jongen.
"Heer, ik wil U ten eerste danken dat U mijn vader en broer hier heeft opgenomen," zei Thaowiel en toen hij besefte wat hij gezegd had kleurde hij rood. "Sorry heer, ik bedoel...Ik wou U niet..."
"Je wou me niet beledigen? Dat heb je niet gedaan mijn zoon. Jij bent de belangrijkste schakel in dit geheel. Jij bent de kleinzoon van Aethimyr, de koning der mensen en jij bent de zoon van Gorathion, de koning der Elfen. In deze wereld ben jij het verbond tussen de mensen en de Elfen. In de Geestenwereld ben jij de allergrootste koning die ooit zal regeren. En jouw moeder..." Gorathion zweeg en hij staarde voor zich uit. "Jouw moeder was een machtige magister, maar dat wist je al, dat heb je altijd al geweten."
"Ik heb het nooit geweten heer, ik had alleen een vermoeden dat ik bijzonder was, anders was. Er verscheen eens een oude, verwaarloosde vrouw in de Herberg, ze had geen geld maar vader nam haar toch op en gaf haar te eten. Ze straalde een bepaalde macht uit, ondanks haar uiterlijk. Ze zei tegen me dat ik tot een sterke, gezonde jongenman zou uitgroeien en dat er een tijd aan zou breken wanneer ik mijn zilveren haren niet meer hoefde te verbergen."
Gorathion keek naar de jongen en hoop vlamde op in zijn hart.
"Beschrijf die oude vrouw eens Thaowiel, hoe zag ze er uit?" Zijn stem was eisend en de jongen deinsde achteruit.
"Je hoeft niet bang voor me te zijn mijn zoon. Maar als ik je juist begrepen heb, heb jij je moeder gezien en ze leeft nog steeds. In een andere gedaante maar ze leeft. Ik heb haar gezocht en ik kon haar niet vinden, ik heb haar nooit kunnen vinden."
Hij begon te ijsberen door de kamer en Cilirien glimlachte toen ze binnenkwam.
"Ik heb gehoord wat de jongen zei Gorathion, maar haal geen domme dingen in je hoofd. Thaowiel, ik ben Cilirien, je tante, en ik zal je leren hoe jij je krachten als een menselijke magister moet gebruiken. Maar vergeet een ding nooit, gebruik ze alleen om te helen en te beschermen, gebruik ze nooit ergens anders voor."
"Ja vrouwe Cilirien. Heer, het enigste dat ik me van die oude vrouw kan herinneren zijn haar ogen, mooie donkerblauwe ogen met gouden spikkeltjes erin. Het waren mijn ogen," voegde hij eraan toe en er gleed een eenzame traan over de wang van de jongen.
Ergens ver weg van de Vallei der Elfen zat een oude vrouw weggedoken in een oude, verlaten kelder. Ze had het koud maar diep in haar brandde een warm vlammetje met de naam hoop. Ze was niet direct getuige geweest van de aanval van de Gardisten maar ze wist dat het gebeurd was. Ze had de geluiden van de nacht gehoord en haar eigen conclusies getrokken. Dus Gayahuaniel had de jongen gehaald. Hij was veilig, voor nu. Maar Radd zou niet opgeven, niet nu dat hij wist dat er een troonopvolger van Aethimyr en van Gorathion was. Een koning met Elfenbloed zoals de profetie had voorspeldt. De profetie luidde dat er een mensenkoning met Elfenbloed zou opstaan om zijn rechtmatige troon op te eisen en dat geheel Elundith weer vrij kon ademen onder een helderblauwe hemel. Aethimyr was een goede man geweest, hij had het einde dat hij had gekregen niet verdiend. Dat verdiende niemand. Afgeslacht te worden als een beest door zijn eigen zoon. Ze voelde de woede door haar aderen stromen en het was als een warme vloed die door haar heen gleed. Ze opende haar ogen, donkerblauwe ogen met gouden spikkeltjes erin. Gero was bij Gayahuaniel. Dat was een gunstig teken, de goden waren hen gunstig gezind. Maar de weg zou nog lang en hard zijn voordat Thaowiel zijn troon kon opeisen. Maar de jongen leerde snel en met de drie heilige zwaarden zou het sneller gaan dan iedereen zou verwachten. Glamthais met de groene smaragd was voor Gayahuaniel. Glamthasil was bezet met een heldere, fonkelende diamant en het was het koningszwaard. Het derde en laatste zwaard was voor Gero, Glamcatas. De oude vrouw lachte en voor even kon ze de illusie niet in stand houden. Haar handen waren lang en slank, niet zoals die van de oude vrouw en haar gezicht was niet gerimpeld maar mooi egaal. Ik zal je vinden Gorathion, ik zal je vinden en onze toekomst zal voor eeuwig zijn, ik kom naar je terug, dacht ze bij zich zelf en ze stond op.
Thaowiel werd door Cilirien aangekleed voor het banket dat ter ere van hem gehouden werd, maar het was ook de Nacht van de Zwaarden. Hij zou zijn eerste zwaard ontvangen. En hij zou ook voor het eerst Rhyn en Ummeran weer zien. Gayahuaniel stond voor de deur op wacht, ze was gekleed in een lange jurk met uitlopende mouwen maar aan haar zij hing de onvermijdelijke zwaardschede met Glamthais. Haar zilveren haren waren op een ingewikkelde manier gevlochten en ze glimlachte toen ze hem zag. Ze maakte een revérence en Thaowiel bloosde.
"Mijn heer, U ziet er werkelijk betoverend uit." zei ze en lachte naar Cilirien. "U heeft goed werk verricht tante. Als U zich nu wilt klaarmaken, ik zal Thaowiel naar zijn vader en broer begeleiden."
Cilirien knikte en ze liep weg, nagekeken door Gayahuaniel.
"Je ziet er mooi uit zus."
"Dank je wel broertje. Heb je het hier naar je zin? Is er iets dat je niet bevalt? Dan moet je me dat zeggen."
"Die zwaardgordel. We zijn hier toch veilig?" vroeg hij zacht en keek met zijn donkerblauwe ogen op naar haar.
"Ja, we zijn hier veilig maar je kan niet genoeg waakzaamheid vertonen. Als je wilt kan ik de zwaardgordel afleggen." Hij schudde zijn hoofd en liep op haar af. Hij nam haar hand in de zijne en zei: "Ik ben bang Gaya, bang voor wat de toekomst brengt."
"Daar hoef je niet bang voor te zijn, ik ben bij je. En zolang ik bij je ben, hoef je niet bang te zijn. Kom, we gaan op zoek naar Ummeran en Rhyn."
Beide liepen weg, verzonken in hun eigen gedachten, dromen en angsten.
Gorathion stond op het balkon dat uitkeek over de vallei en hij dacht aan wat er allemaal gebeurd was. Het ging allemaal zo snel. Er was zo veel gebeurd de laatste tijd. Het was vreemd dat alles nu in een stroomversnelling terecht was gekomen. Hij draaide zich om en keek naar de twee heilige zwaarden die op zijn bed lagen. Het waren Glamthasil en Glamcatas. Ze lagen te wachten op hun rechtmatige eigenaar. Gorathion werd uit zijn overpeinzingen gehaald door een ferme klop op de deur. Op zijn 'binnen' kwam er een persoon binnen, gehuld in een mantel die zijn gehele uiterlijk aan het licht van de lantaarns onttrok.
"Welkom mijn vriend, het is goed om je weer te zien."
"Alleen de tijden waarin wij elkaar ontmoeten zijn niet de tijden die ik eigenlijk voor deze ontmoeting zou willen hebben. Maar het is goed om weer hier te zijn. Je hebt goed werk verricht Gorathion."
Gorathion boog zijn hoofd voor de persoon tegenover hem en zei: "Thaowiel is hier Varandel, hij is hier en hij zal door Gayahuaniel geschoold worden in de krijgskunsten."
"Ik ben hier gekomen om twee zwaarden aan de rechtmatige eigenaar te geven Gorathion en jij verzwijgt mij de tweede. Waarom?"
"Ik verzwijg niets meester smid. Waarom zou ik?"
"Inderdaad. Waarom zou jij? Maar toch doe je het. Waarom mag die Gero het zwaard niet ontvangen? Hij heeft recht op Glamcatas, net zoals Glamthasil toekomt aan Thaowiel. Je kunt het recht van het zwaard niet ondermijnen omdat je een hekel hebt aan Gero."
Gorathion zuchtte en hij zei: "Ik heb geen hekel aan Gero Varandel, maar hij was erbij toen het gebeurde. Met Nania."
"Dat mag dan wel waar zijn, maar Nania leeft. Negeer het recht van het zwaard niet Gorathion, het zal alleen maar meer ellende brengen."
Varandel draaide zich om en nam de twee zwaarden mee op zijn weg naar buiten. Gorathion draaide zich nog eenmaal om naar het balkon en staarde naar de wassende maan. Daarna volgde hij Varandel en liep naar de grote zaal.
Ummeran voelde zich een beetje ongemakkelijk in deze kleding die hem door de Elfen was gegeven en hij bekeek Rhyn. Ook hij droeg Elfen kleding en ook hij liep er wat onwennig bij. De zachte stoffen schuurden niet langs zijn huid, ze voelden aangenaam en warm aan.
"Vreemd hé vader, dat we nu eens niet bang hoeven te zijn dat we het van de winter erg koud zullen krijgen? Het is hier heerlijk en zo vredig. Oh vader, maar waarom juist onze Thaowiel? Waarom niet iemand anders?"
"Omdat er niemand anders is mijn zoon. Hij moest het worden, dat wist ik al vanaf de dag dat ik hem in mijn armen hield." Umerran zuchtte en keek naar Rhyn. "Thaowiel werd afgegeven door een mooie vrouw, ik had haar vaker gezien in de herberg. Ze kwam er altijd met Gorathion, een elf en een zeer aparte persoonlijkheid. En natuurlijk erg eigenzinnig en eigenwijs. Maar goed, dat terzijde. Ze was niet alleen die avond, Gero was bij haar. Ze was zwak en zei iets over een dreigend kwaad. Ik nam Thaowiel aan en de rest van het verhaal weten jullie allemaal."
Gayahuaniel grinnikte en ze zei: "Ik laat jullie nu even alleen. Amáwen zal jullie komen halen voor het banket in de grote hal. Tot later broer, heren."
Ze boog haar hoofd en verliet de kamers van Ummeran en Rhyn en ze begaf zich naar de vertrekken van haar manschappen. Het was normaal dat bij het banket de aanvoerder met zijn manschappen binnen zou komen en dat gold ook voor de dochter van de koning.
Pádith stond al klaar toen Gayahuaniel bij haar manschappen aankwam.
"Alles is geïnspecteerd Vrouwe, het voldoet aan alle eisen."
"Goed zo, vanavond is de Nacht van de Zwaarden. Het is van het grootste belang dat we de nieuwe koning de juiste eer bewijzen. Vandaag krijgt hij zijn zwaard."
Gayahuaniel liet haar blik over haar manschappen glijden en ze glimlachte. Deze Elfenkrijgers waren door haar persoonlijk geselecteerd en aan de hardste training onderworpen. Het was het elite korps onder de Elfenstrijdmacht.
"Vandaag is een belangrijke dag. Vandaag begint voor ons ook een nieuw tijdperk. De tijd van de Heersers van de Nacht loopt af," zei Gayahuaniel en ze liep langs haar manschappen, gevolgd door Pádith. Ze vervolgde: "We zullen moeten vechten om de nieuwe, rechtmatige koning op de troon te brengen. We zullen verliezen en nederlagen zien. Maar we zullen ook een overwinning vieren, de dag dat de nieuwe koning aan de macht komt. Hij is zoals jullie en ik, een koning met Elfenbloed. Vandaag is het voor hem de Nacht van het Zwaard. De twee laatste Heilige Zwaarden zullen vergeven worden. Maar er zullen andere Nachten van het Zwaard komen. De Nachten waarin onze kinderen hun zwaarden zullen ontvangen om hun koning te dienen. De koning die onze bescherming geniet. Ik verwacht van jullie dat jullie de koning der mensen met net zoveel trouw zullen dienen als jullie mij gediend hebben."
De manschappen schreeuwden een groet aan Gayahuaniel en ze voelde de liefde van haar manschappen voor haar groeien met de dag. Dat was een eer, een eer die alleen maar goede leiders ten deel viel, en zij was er een van.
Gero voelde zich opgelaten en hij ijsbeerde wat door zijn kamer die hij deelde met Roihar en Alod, twee van zijn luitenanten. Hij had van Nania wel gehoord van de Nacht van de Zwaarden maar hij wist niet dat het zo belangrijk was voor de Elfen.
"Kom Gero, maak je niet zo druk. Gorathion zal je niet op vreten," zei Roihar en hij keek zijn commandant aan. Hij had Gero nooit zo van slag gezien als vandaag. Hij was van slag sinds hij terug was gekomen met die vrouwelijke Elf, die net zo eigenwijs was als Gero zelf.
"Ja, maak je niet druk. We zijn hier veilig. En het is een hele eer voor een mens om deze Nacht mee te mogen maken. Ben blij dat je verkozen bent voor deze eer. Het is niet niks. Jij bent uitgekozen voor een ceremonie, een speciale ceremonie. Ben blij joh."
"Ik denk dat er wat anders speelt Alod. En ik denk dat Gayahuaniel er iets mee te maken heeft. Klopt dat Gero?"
Gero zweeg, hij staarde naar buiten en zijn gedachten gleden terug naar de gebeurtenissen van de voorgaande nacht. Hij herinnerde zich zijn angst om haar te verliezen, net zoals hij Nania had verloren. De Gardisten hadden hen achter na gezeten en Gayahuaniel werd steeds zwakker. De wond was vergiftigd, het leven sloop langzaam uit haar en de weg naar de Zwaardbergen was nog lang. Maar hij had de kracht gevonden om door te gaan toen hij het liefste was blijven staan en was gestorven in het gevecht met de Gardisten.
"Ja," zei hij zacht. "Er speelt nog meer mee. Maar daar is nu geen tijd voor. Het is bijna winter, de voorbereidingen van de oorlog moeten beginnen. Ik heb geen tijd om me te laten afleiden door gevoelens die niet van belang zijn."
"Ho, wacht eens even mijn vriend. Ik weet dat ik me niet met je persoonlijke leven mag bemoeien maar je hebt me van een gewisse dood gered toen je me redde van de Gardisten. Dus ik mag dit zeggen. Gevoelens zijn altijd van belang. Je mag ze niet onderdrukken. En zeker jij niet Gero. Je bent van groot belang voor de menselijke strijders. Denk toch eens na, jongen."
"Het heeft geen zin Roihar, laat hem maar. Hij zit zichzelf in de weg." Alod grinnikte en hij keek naar Gero. Hij was een goede kapitein en hij zou een goede aanvoerder van de mensen zijn. Thaowiel had hem nodig, en dat zou Gero beseffen, heel snel.
(P-Copyright-Mara.SacredVisionsInc.2007)
(http://www.valkparkiet.org/upload2007/mickeydathebjemooigedaan.gif)