28 april 2024, 09:10:39

Mara's verhalenhoekje.

Gestart door Mara, 26 juli 2007, 19:57:49

« vorige - volgende »

Anja



Prachtig Mara.

Meeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeer. Het was een goede keuze van me.

Groetjes Anja

Mara

Hoi Anja

Ik ben blij dat je het een leuk verhaal vindt. Vind je het idee ook leuk? Momenteel schrijf ik meer aan Kristallen Hoop omdat ik met Gayahuaniel een beetje vast zit, maar  daar komn we ook nog uit. HIhi....Ik weet niet of ik hoofdstuk twee vanavond nog plaats, anders morgen. Ik heb ook nog wat foto's voor jullie.

Mara

Anja

Hoi Mara,

Ik vind het zeker een leuk idee. Echt waar.
De foto's heb ik gezien in je boekje.

Daar kom jij wel uit hoor.

Groetjes Anja

Mara

28 juli 2007, 19:56:52 #18 Last Edit: 28 juli 2007, 19:58:31 by Mara
Hoi Anja

Ik ga nu hoofdstuk twee hier neerzetten.

*****************************************************

Gayahuaniel - Hoofdstuk twee

Gorathion keek naar zijn dochter en zuchtte onhoorbaar. De wond was vergiftigd maar hij was er snel genoeg bij geweest en de wond zou snel helen. Zijn blik dwaalde naar Gero, die tegen de muur van de kamer geleund stond. Pádith stond er ook en ze wist wat er zou komen.
"Waarom heb je haar achter gelaten Pádith? Ik had je nog zo opgedragen om bij haar te blijven."
"Dat weet ik heer. Maar Vrouwe Gayahuaniel heeft me opgedragen..."
"...om de jongen in veiligheid te brengen vader. En dat heeft ze gedaan," zei Gayahuaniel zacht en haar stem was zwak.
"Ja dat heeft ze inderdaad gedaan. Maar ten koste van wat! Je was bijna dood geweest."
"Ik leef toch nog steeds. Ik laat me niet klein krijgen door de Garde der Dood vader. Zij vrezen mij, en Glamthais."
Hij zuchtte wetend dat er met zijn dochter niet redelijk te praten viel als ze overtuigd was van de juistheid van haar beslissing.
"Hoe gaat het met de jongen?" Haar blik gleed door de kamer en ze zag Gero staan. De uitdrukking in zijn ogen was gekweld en ze kon zijn verdriet haast voelen.
"Die is ongeschonden aangekomen met zijn broer en de eigenzinnige waard  van een Umerran. Oh Gayahuaniel, je hebt me laten schrikken."
"Dat weet ik vader en het spijt me. Maar ik moest een beslissing nemen en ik heb de juiste genomen." Ze omhelsde haar vader en hij fluisterde zacht in haar oor: "Je hebt er geen goed aangedaan om Gero hier te brengen." Ze duwde haar vader van zich af en keek hem verbaasd aan. Er begon een woedend licht in haar ogen te branden en ze stond op. Een jonge elf kwam naar haar toe om haar tegen te houden maar ze duwde haar geïrriteerd weg.
"Verkeerd aangedaan vader? Waarom verkeerd aangedaan? Omdat u het niet kunt verdragen dat hij mijn leven gered heeft en niet dat van Nania? Is dat zijn dank voor het beschermen van Thaowiel?"
Ze was ziedend en Gero hief zijn handen bezwerend op.
"Laat maar Vrouwe, ik heb mijn plicht gedaan. Ik reis terug naar Elundrassa om mijn mannen in gereedheid te brengen."
"Dan ga ik met je mee. Pádith, breng mijn wapenuitrusting."
"U bent nog niet fit genoeg voor deze reis Vrouwe, " zei de andere vrouw en Gayahuaniel draaide zich om. Ze moest al haar krachten aanwenden om niet in de wolf te veranderen en ze zei hees: "Vader vraagt er om Pádith. Gero heeft mijn leven gered, ik sta bij hem in de schuld. En die schuld zal ik vereffenen door met hem mee te gaan."
"Hij mag blijven," zei Gorathion bars. "Maar hou hem uit mijn buurt." Hij beende de kamer uit en Gayahuaniel glimlachte, ze had de eerste zet gewonnen.

Thaowiel keek zijn ogen uit in de Vallei der Elfen in de Zwaardbergen. Overal waar hij keek zag hij mensen die op hem leken, Elfen, half-Elfen. Het was prachtig. En de gebouwen waren prachtig en mooi.
"Vind je het mooi hier broertje?" klonk de stem van Gayahuaniel achter hem en hij keek haar aan.
"Ja, het is schitterend. Ik had nooit verwacht dat het zo mooi zou zijn. Pádith zei dat u nog niet op mocht."
"Ik bepaal zelf wanneer ik op mag jongen. Hebben ze je verteld waarom je hier bent?"
"Nee, nog niet. Nou ja niet. Ik moet wachten op de hoofdelf of zoiets."
"De hoofdelf zoals jij het noemt, is je vader, Gorathion. Onze vader. Hij zal je wel vertellen waarom je hier bent."
"Dat weet ik zo ook wel," zei de jongen bedachtzaam en hij keek naar haar op. "Ik ben hier omdat ik bijzonder ben, ik ben de koning van Elundith. Alleen er is geen koninkrijk Elundith meer. De Heersers van de Nacht hebben alles stuk gemaakt."
Behalve dit toevluchtsoord voor mensen en Elfen, hier zullen ze nooit komen, dacht Gayahuaniel en keek uit over de uitgestrekte vallei. Het was een wonderschone vallei, uitgestrekte bossen, weidegrond waar schapen, koeien, paarden stonden te grazen. De vallei werd beschermd door de Zwaardbergen en de Morgenbergen. De andere grens was aan de waterkant, de zee. Vissers leefden er in hun dorpen in vrede en voorspoed. Vanuit de vallei klonk het vrolijke kindergelach en ze glimlachte. Het was goed om thuis te zijn, bij haar vader en haar broertje.
"Vrouwe, mag ik U wat vragen?" Ze knikte en keek naar hem.
"Waarom hebben de Elfen nooit eerder iets ondernomen om mij hier te brengen?"
"Die vraag ik Thaowiel, kan ik je niet beantwoorden. Er is maar een iemand die dat kan, en dat is onze vader. Ze zullen je zo wel roepen." Haar blik dwaalde weer af naar de vallei en ze zwegen beide.

Gorathion keek naar zijn dochter en zijn zoon en voelde de oude pijn weer terugkomen. Hij had de blikken van zijn dochter gezien toen ze naar Gero had gekeken, hoe hij die blikken had beantwoord. Gero. Hij was een jonge ridder geweest toen hij voor het eerst Nania had gezien. En toen was die vreselijke nacht gekomen. De gehele koninklijke familie was uitgemoord door een van hun eigen familieleden. De volgende dag hadden alle overschotten aan de balkons gehangen, een mededeling dat tegenwerking fataal zou zijn. Maar een lichaam was er niet bij geweest. Dat van Nania. Hij had gezocht en gezocht tussen de brandende resten van het kasteel maar ze was onvindbaar. Gorathion was de wanhoop dichtbij toen zijn zuster hem vertelde dat Nania leefde en dat ze een zoon had gebaard, hun zoon. De zoon was ondergebracht in een herberg waar hij vaak kwam. Zo hoorde hij ook dat Gero overleefd had, en dat Nania nog steeds spoorloos was. Hij had gehoopt dat het andersom geweest was, maar het was valse hoop geweest. Gero had het overleefd en vijftien jaar later was Nania nog steeds spoorloos. Hij was zo in zijn gedachten verzonken dat hij Cilirien, zijn zuster, niet hoorde binnenkomen.
"Gorathion, de jongen zit op jou te wachten." Ze keek hem aan en zag de verdrietige blik in zijn ogen. "Het is vanwege Gero dat jij zo stil en teruggetrokken bent. Het is een goede man Gorathion, hij lijdt er nog steeds onder dat hij Nania niet naar jou heeft kunnen brengen. Maar het was haar eigen wens."
"Waarom weet jij er meer van dan ik zuster? Waarom weet jij al deze dingen en ik niet?"
"Omdat jij die dingen ook weet, diep in je hart. Je bent alleen bang om ze te voorschijn te laten komen. Gayahuaniel houdt van je, ze is een goede krijgsvrouw maar ze is ook een vrouw. Besef het nu eens, ze zal haar eigen weg gaan. En die weg loopt samen met die van Gero. Hoe haar toekomst zal zijn, dat weet niemand. Zelfs de wijste onder de Elfen niet."
Hij zuchtte diep en keek naar zijn zuster.
"Ik weet dat ze van me houdt. Maar ik ben bang om haar ook te verliezen."
Cilirien begreep haar broer als geen ander, ook zij was bang om haar kinderen te verliezen en dan met name Pádith, Gayahuaniels beste vriendin en luitenant, en ook een goede krijgsvrouw.


(P-Copyright-Mara.SacredVisionsInc.2007)

Mara

Gero zat aan de rand van het meer dat vlakbij het gebouw lag waar hij was gehuisvest voor de tijd dat hij bij de Elfen verbleef. Hij zou niet lang blijven, hij was een onwelkome gast, dat had Gorathion hem duidelijk gemaakt. Het litteken in zijn gezicht deed hem pijn, het was een blijvende herinnering aan de nacht in het kasteel. Het was toegebracht door Nania's broer, Radd, een verrader van zijn eigen koninkrijk. Ten prooi gevallen aan de Duistere Krachten van de Heersers van de Nacht.
"Pieker niet zo veel Gero, dat is nergens voor nodig." Hij schrok op van haar stem en glimlachte.
"Oude herinneringen doen soms heel veel pijn Vrouwe."
"Noem me Gaya, maar geen vrouwe. Dat ben ik niet. Net zo min als het feit dat jij een Lord bent. Wij zijn beide speelstukken in een groter geheel. Stromannetjes. Pionnen op een schaakbord. Niet meer en niet minder."
"Jij wel, jij bent een koningsdochter, een krijgerprinses. Ik...ik ben een eenvoudige ridder die nog niet eens zijn eigen Vrouwe kon beschermen."
Zijn stem was vol pijn en verdriet en wat aarzelend legde ze haar hand op zijn schouders. Hij voelde de warmte van haar hand op zijn schouder en sloot zijn ogen.
"Het was vreselijk Gaya, het was weerzinwekkend. Nania lag op haar bed, Radd stond over haar gebogen, zijn dolk nog nat van het bloed van zijn vader. De haat in zijn ogen was als een eeuwig brandend vuur. Ik heb hem neergestoken met mijn zwaard, het brandde meteen weg. Ik ben door hem neergestoken. Ik...ik kon me niet meer bewegen, het was alsof ik verlamd was. Nania schreeuwde de hele tijd. Het laatste wat ik weet is dat ik geslagen werd met een zwaard."
"Dat verklaart je litteken. Maar wanneer is Thaowiel dan geboren? Ik weet er weinig van om heel eerlijk te zijn."
"Vlak voor de machtsgreep van Radd. Een paar weken denk ik. Waarom vraag je dat eigenlijk?"
"Ik vroeg me dat gewoon af. Thaowiel lijkt op Nania. En Gero, maak je geen verwijten. Het heeft allemaal een doel in deze wereld." Hij glimlachte en zijn blik dwaalde af naar de vallei die zich onder hen uitstrekte.

Thaowiel keek naar de man die voor hem stond. Hij was een beetje onrustig en hij voelde zich een beetje vreemd. Verloren. Gorathion keek naar de jongen en hij zag de gelaatstrekken van Nania voor zich. Haar gezicht was als het gezicht van de jongen.
"Heer, ik wil U ten eerste danken dat U mijn vader en broer hier heeft opgenomen," zei Thaowiel en toen hij besefte wat hij gezegd had kleurde hij rood. "Sorry heer, ik bedoel...Ik wou U niet..."
"Je wou me niet beledigen? Dat heb je niet gedaan mijn zoon. Jij bent de belangrijkste schakel in dit geheel. Jij bent de kleinzoon van Aethimyr, de koning der mensen en jij bent de zoon van Gorathion, de koning der Elfen. In deze wereld ben jij het verbond tussen de mensen en de Elfen. In de Geestenwereld ben jij de allergrootste koning die ooit zal regeren. En jouw moeder..." Gorathion zweeg en hij staarde voor zich uit. "Jouw moeder was een machtige magister, maar dat wist je al, dat heb je altijd al geweten."
"Ik heb het nooit geweten heer, ik had alleen een vermoeden dat ik bijzonder was, anders was. Er verscheen eens een oude, verwaarloosde vrouw in de Herberg, ze had geen geld maar vader nam haar toch op en gaf haar te eten. Ze straalde een bepaalde macht uit, ondanks haar uiterlijk. Ze zei tegen me dat ik tot een sterke, gezonde jongenman zou uitgroeien en dat er een tijd aan zou breken wanneer ik mijn zilveren haren niet meer hoefde te verbergen."
Gorathion keek naar de jongen en hoop vlamde op in zijn hart.
"Beschrijf die oude vrouw eens Thaowiel, hoe zag ze er uit?" Zijn stem was eisend en de jongen deinsde achteruit.
"Je hoeft niet bang voor me te zijn mijn zoon. Maar als ik je juist begrepen heb, heb jij je moeder gezien en ze leeft nog steeds. In een andere gedaante maar ze leeft. Ik heb haar gezocht en ik kon haar niet vinden, ik heb haar nooit kunnen vinden."
Hij begon te ijsberen door de kamer en Cilirien glimlachte toen ze binnenkwam.
"Ik heb gehoord wat de jongen zei Gorathion, maar haal geen domme dingen in je hoofd. Thaowiel, ik ben Cilirien, je tante, en ik zal je leren hoe jij je krachten als een menselijke magister moet gebruiken. Maar vergeet een ding nooit, gebruik ze alleen om te helen en te beschermen, gebruik ze nooit ergens anders voor."
"Ja vrouwe Cilirien. Heer, het enigste dat ik me van die oude vrouw kan herinneren zijn haar ogen, mooie donkerblauwe ogen met gouden spikkeltjes erin. Het waren mijn ogen," voegde hij eraan toe en er gleed een eenzame traan over de wang van de jongen.

Ergens ver weg van de Vallei der Elfen zat een oude vrouw weggedoken in een oude, verlaten kelder. Ze had het koud maar diep in haar brandde een warm vlammetje met de naam hoop. Ze was niet direct getuige geweest van de aanval van de Gardisten maar ze wist dat het gebeurd was. Ze had de geluiden van de nacht gehoord en haar eigen conclusies getrokken. Dus Gayahuaniel had de jongen gehaald. Hij was veilig, voor nu. Maar Radd zou niet opgeven, niet nu dat hij wist dat er een troonopvolger van Aethimyr en van Gorathion was. Een koning met Elfenbloed zoals de profetie had voorspeldt. De profetie luidde dat er een mensenkoning met Elfenbloed zou opstaan om zijn rechtmatige troon op te eisen en dat geheel Elundith weer vrij kon ademen onder een helderblauwe hemel. Aethimyr was een goede man geweest, hij had het einde dat hij had gekregen niet verdiend. Dat verdiende niemand. Afgeslacht te worden als een beest door zijn eigen zoon. Ze voelde de woede door haar aderen stromen en het was als een warme vloed die door haar heen gleed. Ze opende haar ogen, donkerblauwe ogen met gouden spikkeltjes erin. Gero was bij Gayahuaniel. Dat was een gunstig teken, de goden waren hen gunstig gezind. Maar de weg zou nog lang en hard zijn voordat Thaowiel zijn troon kon opeisen. Maar de jongen leerde snel en met de drie heilige zwaarden zou het sneller gaan dan iedereen zou verwachten. Glamthais met de groene smaragd was voor Gayahuaniel. Glamthasil was bezet met een heldere, fonkelende diamant en het was het koningszwaard. Het derde en laatste zwaard was voor Gero, Glamcatas. De oude vrouw lachte en voor even kon ze de illusie niet in stand houden. Haar handen waren lang en slank, niet zoals die van de oude vrouw en haar gezicht was niet gerimpeld maar mooi egaal. Ik zal je vinden Gorathion, ik zal je vinden en onze toekomst zal voor eeuwig zijn, ik kom naar je terug, dacht ze bij zich zelf en ze stond op.

Thaowiel werd door Cilirien aangekleed voor het banket dat ter ere van hem gehouden werd, maar het was ook de Nacht van de Zwaarden. Hij zou zijn eerste zwaard ontvangen. En hij zou ook voor het eerst Rhyn en Ummeran weer zien. Gayahuaniel stond voor de deur op wacht, ze was gekleed in een lange jurk met uitlopende mouwen maar aan haar zij hing de onvermijdelijke zwaardschede met Glamthais. Haar zilveren haren waren op een ingewikkelde manier gevlochten en ze glimlachte toen ze hem zag. Ze maakte een revérence en Thaowiel bloosde.
"Mijn heer, U ziet er werkelijk betoverend uit." zei ze en lachte naar Cilirien. "U heeft goed werk verricht tante. Als U zich nu wilt klaarmaken, ik zal Thaowiel naar zijn vader en broer begeleiden."
Cilirien knikte en ze liep weg, nagekeken door Gayahuaniel.
"Je ziet er mooi uit zus."
"Dank je wel broertje. Heb je het hier naar je zin? Is er iets dat je niet bevalt? Dan moet je me dat zeggen."
"Die zwaardgordel. We zijn hier toch veilig?" vroeg hij zacht en keek met zijn donkerblauwe ogen op naar haar.
"Ja, we zijn hier veilig maar je kan niet genoeg waakzaamheid vertonen. Als je wilt kan ik de zwaardgordel afleggen." Hij schudde zijn hoofd en liep op haar af. Hij nam haar hand in de zijne en zei: "Ik ben bang Gaya, bang voor wat de toekomst brengt."
"Daar hoef je niet bang voor te zijn, ik ben bij je. En zolang ik bij je ben, hoef je niet bang te zijn. Kom, we gaan op zoek naar Ummeran en Rhyn."
Beide liepen weg, verzonken in hun eigen gedachten, dromen en angsten.

Gorathion stond op het balkon dat uitkeek over de vallei en hij dacht aan wat er allemaal gebeurd was. Het ging allemaal zo snel. Er was zo veel gebeurd de laatste tijd. Het was vreemd dat alles nu in een stroomversnelling terecht was gekomen. Hij draaide zich om en keek naar de twee heilige zwaarden die op zijn bed lagen. Het waren Glamthasil en Glamcatas. Ze lagen  te wachten op hun rechtmatige eigenaar.  Gorathion werd uit zijn overpeinzingen gehaald door een ferme klop op de deur. Op zijn 'binnen' kwam er een persoon binnen, gehuld in een mantel die zijn gehele uiterlijk aan het licht van de lantaarns onttrok.
"Welkom mijn vriend, het is goed om je weer te zien."
"Alleen de tijden waarin wij elkaar ontmoeten zijn niet de tijden die ik eigenlijk voor deze ontmoeting zou willen hebben. Maar het is goed om weer hier te zijn. Je hebt goed werk verricht Gorathion."
Gorathion boog zijn hoofd voor de persoon tegenover hem en zei: "Thaowiel is hier Varandel, hij is hier en hij zal door Gayahuaniel geschoold worden in de krijgskunsten."
"Ik ben hier gekomen om twee zwaarden aan de rechtmatige eigenaar te geven Gorathion en jij verzwijgt mij de tweede. Waarom?"
"Ik verzwijg niets meester smid. Waarom zou ik?"
"Inderdaad. Waarom zou jij? Maar toch doe je het. Waarom mag die Gero het zwaard niet ontvangen? Hij heeft recht op Glamcatas, net zoals Glamthasil toekomt aan Thaowiel. Je kunt het recht van het zwaard niet ondermijnen omdat je een hekel hebt aan Gero."
Gorathion zuchtte en hij zei: "Ik heb geen hekel aan Gero Varandel, maar hij was erbij toen het gebeurde. Met Nania."
"Dat mag dan wel waar zijn, maar Nania leeft. Negeer het recht van het zwaard niet Gorathion, het zal alleen maar meer ellende brengen."
Varandel draaide zich om en nam de twee zwaarden mee op zijn weg naar buiten. Gorathion draaide zich nog eenmaal om naar het balkon en staarde naar de wassende maan. Daarna volgde hij Varandel en liep naar de grote zaal.

Ummeran voelde zich een beetje ongemakkelijk in deze kleding die hem door de Elfen was gegeven en hij bekeek Rhyn. Ook hij droeg Elfen kleding en ook hij liep er wat onwennig bij. De zachte stoffen schuurden niet langs zijn huid, ze voelden aangenaam en warm aan.
"Vreemd hé vader, dat we nu eens niet bang hoeven te zijn dat we het van de winter erg koud zullen krijgen? Het is hier heerlijk en zo vredig. Oh vader, maar waarom juist onze Thaowiel? Waarom niet iemand anders?"
"Omdat er niemand anders is mijn zoon. Hij moest het worden, dat wist ik al vanaf de dag dat ik hem in mijn armen hield." Umerran zuchtte en keek naar Rhyn. "Thaowiel werd afgegeven door een mooie vrouw, ik had haar vaker gezien in de herberg. Ze kwam er altijd met Gorathion, een elf en een zeer aparte persoonlijkheid. En natuurlijk erg eigenzinnig en eigenwijs. Maar goed, dat terzijde. Ze was niet alleen die avond, Gero was bij haar. Ze was zwak en zei iets over een dreigend kwaad. Ik nam Thaowiel aan en de rest van het verhaal weten jullie allemaal."
Gayahuaniel grinnikte en ze zei: "Ik laat jullie nu even alleen. Amáwen zal jullie komen halen voor het banket in de grote hal. Tot later broer, heren."
Ze boog haar hoofd en verliet de kamers van Ummeran en Rhyn en ze begaf zich naar de vertrekken van haar manschappen. Het was normaal dat bij het banket de aanvoerder met zijn manschappen binnen zou komen en dat gold ook voor de dochter van de koning.

Pádith stond al klaar toen Gayahuaniel bij haar manschappen aankwam.
"Alles is geïnspecteerd Vrouwe, het voldoet aan alle eisen."
"Goed zo, vanavond is de Nacht van de Zwaarden. Het is van het grootste belang dat we de nieuwe koning de juiste eer bewijzen. Vandaag krijgt hij zijn zwaard."
Gayahuaniel liet haar blik over haar manschappen glijden en ze glimlachte. Deze Elfenkrijgers waren door haar persoonlijk geselecteerd en aan de hardste training onderworpen. Het was het elite korps onder de Elfenstrijdmacht.
"Vandaag is een belangrijke dag. Vandaag begint voor ons ook een nieuw tijdperk. De tijd van de Heersers van de Nacht loopt af," zei Gayahuaniel en ze liep langs haar manschappen, gevolgd door Pádith. Ze vervolgde: "We zullen moeten vechten om de nieuwe, rechtmatige koning op de troon te brengen. We zullen verliezen en nederlagen zien. Maar we zullen ook een overwinning vieren, de dag dat de nieuwe koning aan de macht komt. Hij is zoals jullie en ik, een koning met Elfenbloed. Vandaag is het voor hem de Nacht van het Zwaard. De twee laatste Heilige Zwaarden zullen vergeven worden. Maar er zullen andere Nachten van het Zwaard komen. De Nachten waarin onze kinderen hun zwaarden zullen ontvangen om hun koning te dienen. De koning die onze bescherming geniet. Ik verwacht van jullie dat jullie de koning der mensen met net zoveel trouw zullen dienen als jullie mij gediend hebben."
De manschappen schreeuwden een groet aan Gayahuaniel en ze voelde de liefde van haar manschappen voor haar groeien met de dag. Dat was een eer, een eer die alleen maar goede leiders ten deel viel, en zij was er een van.

Gero voelde zich opgelaten en hij ijsbeerde wat door zijn kamer die hij deelde met Roihar en Alod, twee van zijn luitenanten. Hij had van Nania wel gehoord van de Nacht van de Zwaarden maar hij wist niet dat het zo belangrijk was voor de Elfen.
"Kom Gero, maak je niet zo druk. Gorathion zal je niet op vreten," zei Roihar en hij keek zijn commandant aan. Hij had Gero nooit zo van slag gezien als vandaag. Hij was van slag sinds hij terug was gekomen met die vrouwelijke Elf, die net zo eigenwijs was als Gero zelf.
"Ja, maak je niet druk. We zijn hier veilig. En het is een hele eer voor een mens om deze Nacht mee te mogen maken. Ben blij dat je verkozen bent voor deze eer. Het is niet niks. Jij bent uitgekozen voor een ceremonie, een speciale ceremonie. Ben blij joh."
"Ik denk dat er wat anders speelt Alod. En ik denk dat Gayahuaniel er iets mee te maken heeft. Klopt dat Gero?"
Gero zweeg, hij staarde naar buiten en zijn gedachten gleden terug naar de gebeurtenissen van de voorgaande nacht. Hij herinnerde zich zijn angst om haar te verliezen, net zoals hij Nania had verloren. De Gardisten hadden hen achter na gezeten en Gayahuaniel werd steeds zwakker. De wond was vergiftigd, het leven sloop langzaam uit haar en de weg naar de Zwaardbergen was nog lang. Maar hij had de kracht gevonden om door te gaan toen hij het liefste was blijven staan en was gestorven in het gevecht met de Gardisten.
"Ja," zei hij zacht. "Er speelt nog meer mee. Maar daar is nu geen tijd voor. Het is bijna winter, de voorbereidingen van de oorlog moeten beginnen. Ik heb geen tijd om me te laten afleiden door gevoelens die niet van belang zijn."
"Ho, wacht eens even mijn vriend. Ik weet dat ik me niet met je persoonlijke leven mag bemoeien maar je hebt me van een gewisse dood gered toen je me redde van de Gardisten. Dus ik mag dit zeggen. Gevoelens zijn altijd van belang. Je mag ze niet onderdrukken. En zeker jij niet Gero. Je bent van groot belang voor de menselijke strijders. Denk toch eens na, jongen."
"Het heeft geen zin Roihar, laat hem maar. Hij zit zichzelf in de weg." Alod grinnikte en hij keek naar Gero. Hij was een goede kapitein en hij zou een goede aanvoerder van de mensen zijn. Thaowiel had hem nodig, en dat zou Gero beseffen, heel snel.


(P-Copyright-Mara.SacredVisionsInc.2007)

Anja